Marcel Stacke kijkt naar die plaats waar eens zijn kapsalon stond. Hij sluit de ogen en tracht zich het antieke huis in herinnering te brengen. Tevergeefs. Weemoedig schudt hij het grijze hoofd. Het huis is samen met de naastgelegen gebouwen in het niet verdwenen. In de plaats staat nu een van die moderne torengebouwen. Het hoofdkwartier van Danny, de Michelangelo van de haute-coiffure. Ik zie hem nog voor me. Een jongen met lang haar. Er ontbrak een tand aan zijn gebit. Hé een nieuwe klant, dacht ik nog. Maar hij kwam solliciteren. Hij zag er zo jong en onervaren uit. «Ik zoek iemand met ervaring» weerde ik af. God wat keek ie teleurgesteld. Nauwelijks was ie buiten of ik betreurde mijn weigering. Maar ja, ik kon hem toch moeilijk als een hondje achterna lopen? Ik vond hem sympathiek en toch gaf ik hem de wind van voren. Waarom? vroeg Georges Dumarest later. Op die vraag had ik geen zinnig antwoord. Wie had ooit kunnen denken dat we nog eens vennoten zouden worden? En het scheelde niet zoveel of hij was mijn schoonzoon geworden. Maar ja, Iris wou uiteindelijk van geen zakenman weten. Liever een kunstschilder. Armoezaaier! Als papa er niet geweest was, waren die twee al lang van de honger omgekomen. Danny, die jongen kan tenminste kunst met zaken combineren. Geen wonder dat men hem als een tweede Michelangelo beschouwt.


Terug naar dagdroom